zondag 21 oktober 2007

Ruim

Ingebolsterd in mijn schild van muziek betreed ik het gruwelijkste rijk van het openbaar vervoer: de premetro op het spitsuur. Overal mensen, lichamen die om me heen drummen, de massa gaat uit de bol en de beste plaatsen zijn al lang bezet. Telkens er een tram passeert vindt er een bijna magische uitwisseling plaats: de tram spuwt een horde gejaagde exemplaren van het menselijk ras uit en die slagen er op een mij geheel ondoorgrondelijke wijze in de stuwende golfslag die de tram bestormt te doorworstelen om veilig aan de roltrap te komen. Vervolgens trekt de tram weer op en is er slechts nog geschraap van metaal als een eerbetoon aan degenen die zijn heengegaan.
Een twee, een twee! Ditmaal heb ik niet de tijd om me af te vragen wie deze drukte dirigeert, ik stort me zelf heldhaftig in het strijdgewoel. Als in een trance bereik ik uiteindelijk de tram en? Verrassing! Ruimte, wat een ruimte. Ik zet mezelf rugwaarts, dat zijn weinig populaire plaatsen.
Terwijl de muziek zijn werk van rust en verzachting op me uitwerkt verval ik in mijn favoriete tijdverdrijf: observatie. Helaas, weinig speciale mensen op deze tram. Niemand valt echt uit de toon en knappe vrouwspersonen zijn er ook al niet bij. Niet dat ik daar naar zou kijken natuurlijk. Natuurlijk.
Maar een rust blijft niet duren. Enkele haltes later is het aantal vrije plaatsen bijna volledig uitgedund en ik zit technisch gezien op een plaats voor twee personen. Een dikke middelbare scholier van vermoedelijk Indische afkomst komt tot dezelfde conclusie en ploft naast mij neer. Hij is wel echt dik. Ik word tegen de ruit van de tram geperst.
Denk blije gedachten, denk niet aan dat lichaam dat veel te dichtbij is en adem beneemt en verstikt en verplettert en denk muziek, muziek maakt rustig, concentratie, nee, ik stik niet, niet hyperventileren, dat is niet nodig, ik...
De tram vult zich nog verder. Zelfs mijn ogen kunnen nog maar weinig open plekken ontdekken. Al mijn zintuigen worden samengetrokken in dezelfde nerveuze kromming, de kakofonie overspoelt me en ik verlies de controle, de partituur ontglipt me, ik word een valse noot en ik val, ik val, ik val en ik zak door de vloer met een paukenslag. Ik wapper hulpeloos met mijn armen, ik blijf vallen in dit eindeloze gat, in deze eindeloze ruimte die me verstikt. Mijn adem verliest het ritme, versnelt, slaat de rust over en hobbelt ongecontroleerd weg.
Dan, net als de situatie echt precair dreigt te worden, de redding: Sportstraat. Ik keer terug tot mezelf, veer recht, ontvlucht de bomvolle tram en met een grote sprong kom ik op het lege perron terecht. De terreurtram spoort weg, ik kijk rond en zuig een diepe teug mensenloze lucht in. De solo kan weer aanvatten.

Geen opmerkingen: