vrijdag 20 maart 2009

Gruwel in Zijn ogen

Hij ligt op straat. Mensen negeren hem, ze zien aan hem wat hij is. Ze zien dat hij hun aandacht niet verdiend. De zon is opgekomen en steekt hem op de gesloten oogleden. Hij knippert een paar keer en komt moeilijk recht.

Hij was zonder veel poespas buiten gegooid. Hij kreeg een mening. Dat was hoogst ongewenst voor zijn soort. Ze waren echter sympathiek geweest, hadden oogluikend dingen toegelaten waarvoor de meeste anderen zich al lang van hem zouden hebben ontdaan. Maar toen had hij een bijbel gevonden. Hij had het boek verslonden zoals hij al vele romans, filosofische werken en wetenschappelijke verhandelingen had verslonden. Maar deze keer werd hij geraakt door wat hij las. Hij geloofde wat daar stond. Hij geloofde in die liefde en die vrijheid. Dat was de druppel geweest. Zonder pardon hadden ze hem het huis uit laten zwieren. Zeer letterlijk. Vanaf de eerste verdieping.

Hij tracht zich te oriënteren. Dat lukt hem vlot genoeg. Die kerk is hier net om de hoek. En het is vandaag eindelijk zondag. Vier dagen op straat slapen heeft hem geen goed gedaan. Hij tast naar zijn binnenzak, waar het kleine bijbeltje zit dat hij eergisteren heeft gestolen in een boekenwinkel. Hoopvol stapt hij naar de kerk. De voorganger en haar vrouw staan buiten om de kerkgangers te begroeten. Hij reikt naar de hand van de voorganger, die de zijne eerst gedachteloos schudt, maar dan bevriest en zijn hand klem houdt. "Jouw soort moeten we hier niet." Ze doet hem pijn met haar bankschroefhanddruk, maar het is niet daarom dat de tranen in zijn ooghoeken opspringen. "Maak dat je wegkomt. Je bent een gruwel in Gods ogen. Een icoon, een idool van menselijke arrogantie." Vertwijfeld toont hij zijn bijbel. "Jezus zocht de zwakken en het uitschot. Ik hou van Jezus..." Nu wordt haar stem echt scherp: "Zwijg, wandelend stuk blasfemie. Je weet niet waar je over praat. Je bent het niet eens waard de naam van Jezus over je valse tong te laten gaan. Verdwijn." Ze duwt hem ruw weg. Hij struikelt en valt. Zijn blik wordt mistig terwijl hij overeind krabbelt. Hij had het zo gehoopt. Was dit de erfenis van de mens geworden liefde? Hij strompelt weg, overmand door verdriet. Hij is bijna aan het einde van de straat als hij rennende voetstappen achter zich hoort. Onwillekeurig krimpt hij ineen, terwijl hij zich omdraait om te zien welk nieuw gevaar hem bedreigt. Het is de vrouw van de voorganger. Ze lijkt niet heel veel zin te hebben om dichtbij te komen. Ze steekt een papiertje uit. "Misschien kan je daar wel terecht." Hij ziet een adres op het stukje papier. Hij neemt het aan en wil haar bedanken, maar ze rent alweer weg.
Het is bijna tien uur als hij aankomt op het andere adres. "Vergadering van Buitengesloten Broeders" kondigt een plakkaatje onder het huisnummer aan. De deur is dicht. Er staat geen voorganger buiten om de mensen te begroeten. Voorzichtig probeert hij de deur. Ze gaat open. Hij komt in een met tl-lampen verlicht zaaltje binnen. Een twintigtal mensen zit stijfjes naar voor te kijken. Gelukkig zijn er meer lege stoelen dan vollen, vooral op de eerste rijen. Enthousiast stapt hij helemaal naar voor en gaat zitten. De gitarist, de pianist en de dienstleider kijken hem verbouwereerd aan, maar hij is al lang blij dat hij binnen is.

Na twee uur dienst blijft hij hangen voor de koffie. De meeste mensen schuwen hem. Eén man komt met hem praten. De man is één van de drie oudsten van de kerk. Hij vertelt de man hoe hij is buitengegooid toen hij Jezus vond en dat andere kerken hem niet willen. De man vertelt hoe ook hij werd uitgespuwd, omdat hij maar twee grootouders heeft.
"Maar daar kan jij toch niets aan doen?"
"Ik verdedigde mijn ouders. Waarom hadden zij het recht niet om elkaar lief te hebben? Toen werd ik uitgestoten."
Ze praten nog even. Dan gaat de oudste naar huis. Met zijn vrouw en zijn twee kinderen. Zijn verleden en verdediging verborgen onder een respectabel vernis.

Gedesillusioneerd dwaalt hij door de straten. Hij kan niet uitwissen wat hij is. Hij kan niet plotseling een schepping van God worden. Kan hij Hem dan wel Vader noemen?
Onder de brug rijdt een trein. De trein neemt zijn zorgen mee.

Geen opmerkingen: