woensdag 24 februari 2010

Sisyphus

Schoonheid, met name de vrouwelijke, heeft iets tragisch. Ze is haar toeschouwer een ongrijpbare bron van frustratie. De schrijver worstelt om haar te vatten, maar zijn woorden bereiken haar niet. Beschrijft hij de lijn van haar mond, de schittering van haar ogen of de jubelende melodie van haar stem, dan vormt hij slechts holle, descriptieve syllaben. Saaie leegte, waar alle schoonheid aan ontvlied is. Erger nog, poogt hij een impressie te geven van het spel dat het zonlicht in haar haren speelt of de weergaloze aantrekkingskracht van haar glimlach, dan klinken zijn woorden bot, lelijk, scrupuleloze verkrachters en ruwe geweldenaars aan de waarheid.
Hanteert hij rijke metaforen – zomertuinen, watervallen, dartele lentedieren en met maanlicht overgoten sneeuwlandschappen – dan klinkt hij al gauw waziger dan Hadewych. Zijn lezer, zo die bestaat, is in het beste geval slechts in staat zich de geĆ«voceerde metafoor voor de geest te halen, maar kan uit dat gewauwel er niet toe komen zich een zinnige voorstelling te maken van de beschreven pracht.
De schrijver, slechts gerechtvaardigd in zijn bestaan om zijn vermogen het hoogst subjectieve te delen met de lezer, houdt met een snik van verluchting op te bestaan. Hedonistisch stort hij zich in der schoonheid aanschouwelijk genot.

Geen opmerkingen: