vrijdag 4 juni 2010

Tammuz

Ze is overal, niet te ontkennen, onontkoombaar. Ze flaneert over zonovergoten dijken – nooit in bikini – ze duikt op in vage youtubevideo’s, ze fietst fris door van warmte trillende straten. Waar ze komt keert ze hoofden om, doet ze adem stokken.
Ze resideert in wolken, drijft op lentegeuren, legt zich als de vroegste dauw op het groenste gras. Ze is zich volkomen onbewust van haar impact, die er des te groter om is. Minnezangers strelen verdwaasd hun instrumenten, ridders stellen zich spoorslags tot haar kampioenen, herders vergeten in haar haast hun kudden.

Ze is gul met haar glimlach, zonder spilzuchtig te zijn. De gelukkigen die een glimp wordt gegund zouden spontaan mee glimlachen, als ze niet door haar vergeten waren hoe, of de angst hadden gekregen er als achterlijk grijnzende gorilla’s uit te zien.

Ze leunt tegen de reling van de brug. Het is prachtig weer. Een speelse zomerbries ritselt in haar rok. Met de grootste omzichtigheid gaat ze op de leuning zitten. Haar benen bengelen tientallen meters boven het kalm voorbijtrekkende water.

Van op de oever, van tussen het riet slaat hij haar gade. Hij hoort zijn eigen adem zich naar het lied van de rivier voegen. Dan spat het water hoog op, waar ze zo-even nog op de brug zat. Zonder ook maar een moment te aarzelen, ervan uitgaand dat de dood voor schoonheid altijd een ongeluk is, duikt hij haar te hulp.
Ze zit al diep, maar hij weet haar te vinden, probeert haar weer naar boven te trekken. De steen om haar nek werkt niet in zijn voordeel. Het kost hem te veel kracht om haar aan de oppervlakte te brengen. Het lukt hem – even – maar zijn hoofd staat op springen, zijn greep op haar verslapt. Hij weigert haar los te laten en gaat mee kopje onder.

Geen opmerkingen: