woensdag 8 december 2010

Frengistan

Ze takelt af. Teveel chirurgen snijden in haar vlees. Haar ledematen zijn koud, haar ingewanden koortsig warm. Ze kronkelt kermend over de lakens die ze ijlend bevuild heeft. Niemand komt ze verversen. Om haar bed cirkelen drie wilde stieren. Om de beurt, wanneer ze daar de aandrang toe voelen, verkrachten ze haar. Ze ondergaat het, weerloos, een zoveelste ziekte die haar door het lijf schiet. Haar luxueuze kamer verhaalt van een rijk gevuld leven. Een leven als slokop. Kunst en kennis uit alle hoeken van de wereld heeft ze in één ruimte in harmonie weten te laten klinken. Maar nu verzamelt zich stof, bloed en braaksel over haar bezittingen. Lemmings kauwen kalm op de verzamelde kunstschatten. Termieten ondergraven haar boekenkasten en bureaus vol instrumentaria. Over de deinende schouder van een stier moet ze lijdzaam de teloorgang van haar glorie aanschouwen.

Vanachter op het schilderij sta ik in de deuropening. Koningspaar en portretschilder zijn al lang heen gevloden, maar een gedeukte en beslagen spiegel siert nog steeds de muur. Er wordt niets in verhuld of onthuld. Ik begeef me voorzichtig in de levendige crypte. Een globe bij het bed trekt mijn aandacht. Er gutst bloed uit het Iberisch schiereiland. De rest van de wereldbol is volgeplakt met foto’s van varkens die mensen eten. Het bloed kruipt, want het kan al eeuwen niet meer gaan. Ik geef het gevaarte een zetje, maar het weigert mijn uitnodiging om ter aarde te storten. Ik richt mijn aandacht weer op het bed. Eén stier rookt een sigaar, een tweede heeft zijn plaats ingenomen. De derde gebruikt de vrouw even alleen maar als schietschijf. Uit elk hunner monden walmt alcohol, steenkool en malkanders stront. Geen van hen keurt me een blik waardig.

In mijn rechterhand rust een mes. Het laatste restje van wat ooit de fiere vrouw was kijkt voorbij de stier in mijn ogen. Ze strekt een bevende hand uit naar het mes. De inhoud van de smeekbede kan nauwelijks duidelijker. Ik voel mededogen met haar, maar ik had besloten hard te zijn. Ik schud het hoofd.

“Je gaat kapot. Langs alle kanten stort je in, word je ruw uiteengerukt. Ik ben niet gekomen om je genade te verlenen. Ik ben gekomen om je langzaam te zien sterven, te bewonderen hoe je jezelf van binnenuit opvreet. Ik zal het mes alleen gebruiken als uit het vuur dat jou verteert een kind zal blijken te komen.

Je hebt je al zo lang belangrijk gewaand, je hebt zo lang gebaad in overdaad. Je verdient de dood niet eens. Crepeer, Europa. Zelfs je meest geile minnaars gruwen van je.”

Geen opmerkingen: