zaterdag 18 oktober 2008

Het onweer en de eenzaamheid

Uiteindelijk wen je aan alles. Als je nacht na nacht in een omgeving van zuiver stof rond sjokt, dan vergeet je dat het ook wel eens licht is. Dan vergeet je dat lucht soms fris en zuiver kan aanvoelen. Soms vergeet je ook wie je bent en waarom je doolt. Dat zijn de beste momenten.
We wandelden onder de beschutting van het donker. Het waaide minder vaak ’s nachts en we hadden het idee dat we toch iets beschutter waren op die grote, open plaatsen die we overstaken. Het ergste waren de insecten: hordes zoemende bloedzuigers stortten zich op elk stukje onbeschermd vel. Naast de eetbare leerde ik nu ook de geneeskrachtige planten kennen.
Grote roofdieren kwamen we gelukkig niet al te vaak tegen. Certamen had er een tamelijk goed idee van welke plekken we moesten vermijden om weg te blijven uit het territorium van dieren op wiens voedseldriehoek we prijkten. Een enkele keer maar moesten we rennen om het vege lijf te behouden. De katachtige die per ongeluk ons pad kruiste was gelukkig mank en zou zelf binnen de dag waarschijnlijk nog de pijp uitgaan. Wat niets afdeed aan de diepe schram die zijn machtige klauw had achtergelaten op het linkerbeen van Certamen. Die had de faveur teruggegeven door zijn geïmproviseerde speer in de schuldige voorpoot te laten dalen, waardoor de kat een voor– en een achterpoot miste. Dat was er duidelijk teveel aan om de achtervolging op ons vol te houden.
Na mijn belofte aan de rustplaats van Peregrijn was ik als een dwaas recht naar de stad vertrokken, de woedetranen bevroren op mijn gloeiende wangen. Certamen had me eerst acht uur laten lopen, had me toen bij de schouders gegrepen en me een paar flinke oorvijgen verkocht. Toen verplichte hij me te gaan slapen. Toen ik dertig uur later wakker werd nam hij de leiding helemaal over. “Als we de wereld gaan vermoorden, wat een uitstekend plan is, moeten we niet beginnen bij de steden. Ze hebben ons ondersteboven aan onze voeten in een cel hangen voor we vijftig meter de helling op zijn. Bij elke stad.” Ik had dommig geknikt.
Nu waren we onderweg naar een jagerspost. Daar zouden we kunnen uitrusten en ons bewapenen. Met wat geluk waren er zelfs geen jagers present, alleen een opzichter. We zouden deze nacht, vroeg in de morgen, arriveren.
Deze nacht maakte me ongerust. De lucht was broeierig, heel de atmosfeer voelde dreigend. Er klonk voortdurend gerommel boven onze hoofden. Certamen noemde het donder, een fenomeen dat mij alleen uit verhalen bekend was. Er stak wind bij op, waardoor we weer in stof gehuld waren en we niets konden zien. We vloekten eensgezind. “Ga zitten en krul je zoveel mogelijk op. Leg je hoofd tegen je knieën en doe je ogen dicht.” Certamen moest schreeuwen om boven het geraas van de wind uit te komen. Zijn laatste woorden waren gepaard gegaan met een plotse witte lichtflits. Ik schrok me te pletter. “Negeer dat. Het is maar bliksem. Zou het maar regenen, in plaats van deze rotwind.” Ik volgde braafjes Certamens raad op.
Deze keer moesten we niet lang wachten om verlost te worden. Na een paar minuten foetushouding voelde ik dat vocht zich mengde met het stof. Een paar seconden later kletterde de regen uit de lucht. Certamen kwam lachend overeind en gaf me een schop. “Zo moet het. Hier hou ik van.” Ik kon hem geen ongelijk geven, al had hij wel wat zachter mogen stampen. “Ik kan me nu alleen niet meer zo fantastisch oriënteren. We moeten naar daar geloof ik.” Wat hij geloofde, geloofde ik even graag. Als een gehoorzame hond liep ik achter hem aan.
De regen hield twee uur aan. Het was een schouwspel dat me met verwondering vulde. Soms zag ik de lucht in twee scheuren. Dat was de bliksem zelf, wist Certamen me te vertellen. De klappen die erop volgden waren soms oorverdovend. Maar zo plotseling als de regen was begonnen, zo plotseling hield hij er ook mee op. Donder en bliksem verdwenen met hem. In een paar ogenblikken was het licht. De ochtendschemering was voorbijgegleden zonder dat we hem hadden herkend, het onweer had alles even donker doen lijken. Nu baadden we plots in ochtendlicht. De jachtpost was nergens te bekennen. Certamen hield een hand tegen zijn voorhoofd en speurde vloekend de omgeving af. Uit het noorden naderde ons een stofwolk. “Dat is van bij de post.” Hij wees. “Wat is het?” “Jagers, vrees ik. We moeten ervandoor.” “Naar waar?” “Ergens.” Certamen begon te lopen. Hij vloekte stevig ondertussen. “Tot zover het voordeel dat het onweer ons heeft opgeleverd. Nu is de lucht schoon en kunnen ze ons zien met verrekijkers. Zo dadelijk breekt de zon er door.” En ja, nauwelijks een minuut later verdwenen de laatste wolkenflarden en zag ik zonlicht. Ik leefde zolang onder de stofwolken en andere gore dampen dat ik het niet kende, maar regen waste blijkbaar veel schoon. Ik stond even stil om het wonder te aanschouwen van een wereld in natuurlicht, maar Certamen schold me uit en spoorde me aan om het weer op een lopen te zetten. De stofwolk kwam onze kant op. Het was een jeep. Certamen schudde zijn hoofd. “Hopeloos. Zie je die rotspartij? Maak dat je daar komt. Wacht daar op mij, ik ga via een omweggetje. Veel geluk.” We renden elk een kant op.
De rotsen hadden dichtbij geleken, maar ik rende al meer dan een uur en ze leken nauwelijks dichterbij gekomen. Ik had niet meer omgekeken sinds Certamen me had bevolen te rennen. Nu galmden er krakende klappen over de vlakte. Schoten. Zouden ze… Zou hij…? Ik verbood mezelf na te denken en bleef rennen.

Toen ik wakker werd kon ik me niet meer herinneren dat ik de rotsen had gehaald, maar ik lag in een grot, dus het tegengestelde leek niet mogelijk. Ik zocht direct mijn omgeving af. Rotsen, plassen, rotsen, plassen. Een grot. Geen teken van leven, behalve dan de slang die niet op tijd weg was toen ik een steen ergens een metertje naar beneden schopte. Ik was het toeval dankbaar voor het mij toegeschoven vlees. Ik liet wat over voor Certamen.
Drie dagen later had ik het al lang zelf opgegeten. De zon was al lang weer onzichtbaar achter smog en stof. Ik was alleen. Hoeveel tijd gaf de wereld een alleen gevallen literatuurminnende anarchist die haar naar het leven stond nog?

Geen opmerkingen: