maandag 22 november 2010

Res ad triarios rediit

Wie houdt je hand vast, als die je naar onder trekt?
Je bent uit de roeiboot gestapt, onwetend hoe diep het riet reikt. Nevel flardt rondom je, doordwaald van lichtjes die doof blijven voor je zieltogende schreeuw. De kou klappert je gebeente en bewerkt je longen met een woeste voorhamer.
Onverminderd trekt je hand.
Je bootje dobbert langzaam weg, onverbiddelijk buiten je bereik. In wanhoop klem je het riet aan je borst, maar dat rijt je genadeloos de huid open. Van langsom nadert het wateroppervlak. De doodsangst drijft je ertoe in je arm te beginnen knauwen, in de ijle hoop je ervan los te bijten. Zo scherp zijn je tanden immers niet. Seconden later tikt je kin het onbarmhartige water. Met een finale flinke hap nachtlucht ga je kopje onder.
Onder water weet je niets meer, slechts dat je hand je trekt. Alles revolveert daarrond.
Het wordt je merkwaardig warm, terwijl bel na bel de lucht aan je ontkomt. Het water dat je zo-even nog vijandig scheen, duffelt je in als warme donsveren. Behaaglijk rek je je in de omhelzing. Waarom verzette je je eerder zo?
Ik schuwde het onbekende.
Als je klaar water wil, moet je diepe bronnen graven.
Wie te diep graaft, stoot op gene zijde van het onmogelijke.
Laat ons een doolhof maken.
Naar ons beeld. Laat me, ik heb genoeg van Galadriels spiegel.
Je hebt het altijd zo gedaan. Geef een hand en groet jezelf; je bent zo bijzonder.
Pak dit niet verkeerd op, maar er is toch een serieuze hoek af bij mij.
Je kucht, knippert met je ogen. Je bent door en door koud. Het water is je een bevroren woning geworden. Door de luchtschacht dwarrelt de ene na de andere onbeschreven bladzijde van je ongebonden boek op je neer. Er dringt door weerkaatsing net genoeg sterrenlicht binnen om je eigen beeltenis in veelvoud je te zien omsingelen.

Geen opmerkingen: