donderdag 9 februari 2012

Waarde Theophilus

Ik heb stiekem van je gedroomd. Ik hoop dat het je niet al te zeer perturbeerde. Ik was een dwergplaneet in je helse helioversum. Een verveelde big band stotterde zich door nerveuze interpretaties van al te povere melodieƫn. Briljante lusters kroonden de onmetelijke balzaal. Ze werd omlijst door trappen die nergens heen leidden. Iedereen was er rijker, intelligenter, mooier en interessanter dan ik. (Afijn, net als jij dus, maar dat weet je zelf ook wel.) Drukke darren zoemden handenwringend naar je handen dingend om je heen.

Hoe was ik ooit hier beland? Wat deed ik zo ver boven mijn stand?
Ik wist me geen houding te geven. Als je me zag zou je een kleine glimp van herkenning geven. Miniem, maar genoeg om het door omstanders te laten registreren. Je zou je dienen te schamen omdat je mij kent. Prompt nam ik me voor je dergelijk affront te besparen. Omzichtig schuifelde ik naar een wit belinde tafel. Zittend zou ik alvast minder opvallen.
En de darren, zij zoemden, zij wrongen en dongen.

Drie rijzige kerels vervoegden me aan tafel. Van achter hun goudgerande zonnebrillen minachtten ze. Ik probeerde me een houding te geven door voorzichtig te nippen van mijn champagne, die per fles vermoedelijk meer kostte dan alle wijn die ik op een maand drink tesamen. De drie knikten elkaar zwijgend toe en begonnen tegen de tafel te duwen. Ik greep me aan de rand vast om niet te vallen. Zonder van hun stoelen op te staan duwden ze almaar harder, verder, ze duwden me tegen de muur en net toen ik versmacht zou worden duwden ze me erdoor. Met een donderend geraas klapte de muur - die er voorheen toch niet was, tenzij de trappen ook muren waren - als een supernova uiteen. Brokstukken werden galaxieƫn verder geslingerd. Ik hing als straalbezopen tegen de reling van een balkon dat over de rand van de wereld reikte.
En even staakten de darren hun gezoem. Als je me maar niet zou zien, nu des te meer.

Een woeste zwerm was het. Dar na dar na dar na dar, de drang naar buiten drukte hectisch. Gewring, geding, paniekerig gezoem om waar je wel mocht wezen. Ik werd onachtzaam van het balkon gekieperd, kon me nog maar ternauwernood vastklampen aan de klimopranken die voor de Romeo's en Don Juans van deze wereld altijd aan balkons groeien. Waarheen te klimmen? Het bal kon niet meer, na dar op dar de lucht bezet had. Beneden was oneindig ver weg.
Nog steeds was het gezoem je kwijt, kon er slechts gewrongen worden.

Stukje bij beetje klauterde ik de peilloze diepte in. Mijn armen beefden, mijn handen raakten verkrampt, mijn nagels bebloed. Dra zou ik oneindig laag vallen. Ik zette mijn voeten in het ijle, de rank hield op, ik schoof onweerstaanbaar van de muur af. Ik landde op een vensterbank, het ijle was een raam geweest. Als een vogel tikte ik. De gordijnen weken, daar was je. Je had je omgekleed: was je zo-even nog getooid met meer rijkdom dan ik op jaren had kunnen vergaren, dan was je me nu tegemoet gekomen. Zelfs onze kleuren waren assorti. Je opende het raam en haalde me binnen. De darren weerde je, onverbiddelijk verdween het venster. Je las me de levieten omdat ik me verstoken had, mezelf zo in gevaar had gebracht.
En dan het goede nieuws. Hand in hand daalden we de treden die nergens heen leidden af, verstomden zo het geroezemoes van het bal. We gingen ten dans. Dartel.

1 opmerking:

Anoniem zei

wauw! :)