donderdag 12 juli 2018

40


“Overloop het even voor me, de afgelopen weken. Hoe vaak per week denk je aan zelfmoord?” Hij haalt zijn schouders op, ik zie dat hij wil beweren dat het vast niet zo vaak is. “Ik bedoel niet hoe vaak je het overweegt en al helemaal niet plant of iets dergelijks. Hoe vaak denk je eraan?” Hij knippert een paar keer met zijn ogen, perst zijn lippen samen, beweegt ze heen en weer. Hij kijkt langs me heen, zijn tong stulpt zijn bovenlip van links naar rechts. Ik duw nog even door: “Hoe vaak flitst even het idee door je hoofd? Van eender hoe: het touw dat zich om je nek sluit, de grond die naderbij raast, je arm die slap over een leuning valt terwijl je bloed op de grond gulpt, het makkelijke stapje dat je zou kunnen nemen voor de aandenderende trein.” Hij ademt diep in door zijn neus, trekt opnieuw een paar grimassen. “Dat doet toch iedereen?” Ik grijns: binnenkopper. “Er zijn nog dingen die iedereen doet waarvan je er weinig moeite mee hebt alle details met me te delen. Zowat iedereen heeft ook seks en je vindt het geen probleem me te vertellen hoe vaak, met wie, in welke houding en in welke lichaamsopening jij het hebt.” Hij perst opnieuw zijn lippen samen, richt zijn blik naar de lucht, zucht fors en kijkt me weer aan. Ik weet dat het finaal niet het argument is dat hem over de streep trekt, we moeten gewoon even sparren voor hij het achterste van zijn tong laat zien. Het is een soort van paringsdans voor je hart uitstorten. “Drie, vier, misschien vijf keer per dag?” Deze keer zwijg ik, hij heeft tijd en stilte nodig om te vullen. Haast gedachteloos tast hij even naar zijn hals. “Het heeft iets esthetisch, je verhangen, iets dramatisch. Je maakt een lus, kiest een frame waar je het centrum van zult vormen, je steekt je kop door het venstertje, stampt het krukje weg, even trappelen nog en het is klaar.” Hij gnuift. “Bon, althans, dat is het ideaal. Waarschijnlijk schuurt het touw je nek open, of het breekt en je vernachelt alleen je lijf wat, of je krabt jezelf helemaal open omdat je instincten op het laatst overnemen.” Hij valt weer stil. Andere gesprekken op het terras kabbelen over ons heen. Ik blijf hem aankijken. “Springen is zo… abrupt. Het heeft geen stijl. En het is niet sympathiek.” Hij nipt van zijn cremant. “Allez, ’t is natuurlijk nooit sympathiek, iemand moet je vinden. Daarom is snijden ook niks. Glamoureus op het moment zelf natuurlijk, heel filmisch, van dat bloed dat zich een weg zoekt over je hand, uiteindelijk op de grond drupt. Maar wat een boeltje om op te kuisen, nee, dat is niks.” Hij leegt zijn glas. “CO. Als gebaar stelt het geen hol voor, maar je lichaam blijft wel intact. En je krijgt gewoon wat hoofdpijn, duizelingen en klaar. En je zorgt dat het duidelijk is dat de ruimte waarin je je bevindt vol gas hangt, zodat niemand stommelings ter dood blijft rondhangen wanneer ze je vinden. En geen ongein met je maag leegpompen zoals bij veel vergif.” De overwegingen choqueren me niet, noch de nogal zakelijke toon waarop hij ze debiteert. Variaties op deze bedenkingen heb ik al eerder van hem gehoord. Het gemak waarmee hij door de opties bladert is een resultaat van een melancholische, doodsdriftige aard die al jaren de mogelijkheden beschouwt. Ik heb me natuurlijk weleens afgevraagd of hij gevolg zou geven aan de gedachte wanneer hij een optie vond waarvan de voordelen, in zijn hoofd, voldoende opwegen tegen de nadelen. Nu beschouw ik hem echter bijna meer als een soort van curator van suïcide, dan een deelnemer eraan. Hij heeft weer even een piek momenteel, getuige de hoeveelheid gedachten en het automatisme waarbij hij lichaamsdelen aanraakt die zullen verstikt, verstrengeld, versneden worden in zijn scenario’s. Dat is niet de eerste. Het zal ook de laatste niet zijn, als hij zijn hart maar wat kan luchten.
“Of weggaan.” Dit is nieuw. En vlak, zijn stem is erg vlak. “Niet gevonden worden, gewoon verdwijnen. Vertrekken en kijken waar ik uitkom. Misschien bij een seriemoordenaar. Of een overdosis bij een al te vrijgevige junk. Of gewoon bezwijken op een lege landweg in Kyrgizië.” Ik signaleer de ober even om nog wat te bestellen. We zijn er nog niet meteen.

Geen opmerkingen: