dinsdag 6 september 2022

Vrij verdwaald

Een naam kan je zo vaak herhalen dat de klank hol en betekenisloos wordt, lege luchttrilling. Een gezicht kan je je zo vaak voor de geest halen dat het onduidelijk wordt wat je je herinnert en wat je zelf bijgeschilderd hebt.

Een lichaam kent zulk verlies, zulke leugen niet. Elke aanraking blijft betekenisvol voor haar eeuwigheid. Ze betekent niet steeds hetzelfde, maar ze betekent nooit niets.
De vorm van mijn lichaam blijft in het jouwe gegrift. De nadruk van jouw warmte rust onverminderd op mijn leden.

Ik frons. De bus hobbelt door de Belgische wegen in hun uitstekende staat. Het boekje blijkt een samenraapsel van notities, quasi diepzinnige wijsheden, penoefeningen, poëtische spielereitjes en losse aanschouwingen. Ik weet niet zo gauw waar ik dit onder moet scharen. Misschien moet ik een categorie ‘diep onzinnige wijsheden’ bij scheppen. Wat zou de herinnering aan een omhelzing eerlijker maken dan de herinnering aan het zien van een gezicht? En, meer nog, hoezo is elke aanraking betekenisvol? De toevallige knie op de trein? Het langsschuren in een overvolle ruimte?
“Dat betekent allemaal wel wat. Het heeft geen diepe betekenis, maar het communiceert wel gewoon.” Ze heeft haar ogen open gedaan, kijkt me aan vanuit mijn schouderholte. Sprak ik mijn gedachten uit? Ze glimlacht die zelfde lome glimlach als pakweg een half uur terug, toen we, na afscheid te hebben genomen, aan dezelfde bushalte belandden. We hadden gedanst, gepraat, drinken gedeeld – of zij was zo vrijpostig zich van mijn glas te bedienen, zo ging het meer – en netjes gedag gezegd, zoals je doet wanneer het fijn was maar je weet dat er niet meer mag zijn. Onze thuisroute besliste echter anders. Na geen vijf minuten sukkelde ze in slaap op mijn schouder. Blijkbaar heb ik nu zo luid gedacht dat het haar uit de dut heeft opgeschrikt. “Maar dat bedoelt hij niet. Zij niet, weet ik veel. Het gaat toch duidelijk over een grotere aanspraak, niet over ‘Excuseer, ik moet langs en ik ben nu even te lui om mijn stem te gebruiken.’ Het is gewild groots klinkend gezwets.” Ze peinst me aan. “Staat dat er dan? Misschien vind je het groots gezwets omdat je graag groot gezwets wil lezen. Misschien moet je eenvoudig lezen wat er staat en niet aannemen dat het meer betekent dan dat.”
Het boekje lag op een bankje in de bus. We zijn daar gaan zitten en ik heb het opengeslagen in de hoop een adres of een andere clou voor een eigenaar te vinden. Toen trok de tekst zelf, en het gevoel in iemands hoofd te lezen, mijn aandacht. Ik kan zoiets moeilijk negeren.
“Welke halte moet jij eraf?” Ze bromt wat, nestelt zich weer tegen mijn ribben aan, in een moeilijke krul op het bankje en met een hand die op mijn buik komt te liggen. Ik leg een hand in heur haar, blader met de andere moeizaam verder. Ze zal het zelf wel weten dan.

De taal van lichamen behoeft dub noch ondertitel. Ze duldt geen weerwoord, lacht de tegenspraak weg. Lichamen vertellen malkander eenvoudig van het verlangen in elkaar te passen, ruimte geen kans te laten. Ze laten de complicaties over aan de toekomst, aan de wijsheid en aan de ring om je vinger, die je om ter luidst toeschreeuwen meer omzichtigheid in acht te nemen.

Haar vingers glijden naar mijn heup, ze klemt zich dichter om een betere positie te nemen.

Lichamen voorzien het einde niet, hebben geen notie van het verstrijken van de tijd, buiten de toenemende vermoeidheid die hen slechts zwaarder naar elkaar doet graviteren. Ze zijn wars van eisen en onmogelijkheden, kunnen niet dan het nu erkennen.

Ik verdwaal even in heur haardos, duw haar teder tegen me aan. Is er een woord dat teder en stevig omvat? Dat.

Woorden verdragen ze enkel als die het fatsoen hebben het voortdurende schikken en herschikken van de lijven te vrijwaren van de vloek tot onderwerp te worden gemaakt. Object te zijn stokt hun taal, verschulpt het lichaam, drijft de wig van open ruimte binnen.

De volgende halte moet ik eraf. Wanneer ik over haar rug wrijf voel ik lucht waar eens een ring was rond mijn vinger rollen. Ze murmert wat, trekt me nauwer. Mijn halte komt en gaat en ik heb niet gebeld, heb niet geroepen, ben niet afgestapt. Haar vingers zijn als magnetisch aangetrokken door mijn stijgende hartenklop bij de volgende regels.

Hoeveel liefde mag het lichaam te geef hebben aleer de alarmbel luidt? Hoeveel liederen mag het zingen voordat de nachtegaal gekooid wordt? Hoezeer zich in de ander storten eer de knoop onontwarbaar blijkt?

Waar is de bus nu? Ik ken hier de weg niet, herken überhaupt de omgeving niet. Ze maakt geen aanstalten van me op te staan. Ik hef het boekje voor mijn ogen. De pagina’s bieden vraag noch antwoord meer. Verzonken in de inkt weet ik niet langer of ze nog lijf of louter afdruk is.

Geen opmerkingen: