Ik ben een koekoeksjong. Ik kraamde mijn voorganger vroegtijdig de baarmoeder uit. Zo konden mijn hongerige negen maanden bijtijds beginnen.
Ik heb mijn keel luid opgezet, mij keer op keer mijn niche uitgekerfd. Blijf eraf, dit is van mij, ik heb de leiding, fikken thuis. Ik heb territoriaal gegromd, gevlerkt, geraasd. Ik heb me veel gelijk toegeƫigend. Het geluk heb ik laten liggen.
Ik ben een koekoeksjong. Ik heb tientallen verdwaasde kerkkuikens uit hun nest geduwd. Ze stortten naar een bodem waar ik zelf de diepte niet van kende. Maar niet getreurd. Uiteindelijk klom de diepte omhoog om mij te nemen.
Ik heb het mij laten overkomen, mij bereidwillig voeren laten. Laat maar, het is voorbij, ik ben verloren, handen af. Zo lang heb ik naar de afgrond gekird, geloenst, gelonkt. Ik heb het ongelijk met bergen opgeschept. De pest en de cholera waren inbegrepen.
Ik ben een koekoeksjong. Ik heb bloemen voortijdig afgerukt en geweigerd een betere grond te bieden. Ik ben af en aan gefladderd, altijd vrij, altijd mij.
Zachte dood ben ik geweest, harde schok ben ik geweest. Wisselstroom, gelijkstroom, magneet die geen pool te kiezen wist. Ik heb gezoet, gesust, gesoebat. Ik heb veel proberen te geven en nog veel meer vast te houden. Ik heb alles wat ik gaf ook vastgehouden.
Is het zacht onder de wielen van de stad? Zal ze me lief vermalen, dra als ik mijn val beƫindigd heb, als de bodem en ik elkaar getroffen hebben? Zal de teer ook teder zijn?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten