zondag 14 oktober 2007

O, de vrouw


Als het maagdelijk witte
Waaraan ik mijn woorden toevertrouw
Was je
En je lach.

Gil, het lichtje wel.
Gal spuwde ik
En voelde me zowaar bijna schuldig.

Maar mijn papier bleef leeg.
Maagdelijk gevuld.



Ik ben vast een vriend van Boudewijn
(Niet royaal; groot)
Met die gouden oorbel
En je lach,
Als na de eclips.

En lachen was alles,
want zelfs denken
zou een misdaad zijn geweest
tegen louter glimmer.

Maar een mooiere tweeling
Ben ik nog niet tegen gekomen.



Ik ben drie apen geweest
En daar win ik niets bij.
Ik was ook nog een schildpad
Later, eerder en tegelijk.

En als de zomer ging je
En kwam je
En ik was een boer geworden.
En je ging en kwam en ik was een trieste schildpad.

Maar het was nooit meer.



Je had een naam
En die was twijfel
Je vroeg me drie keer waar
Ik woonde waar dat
lach.

En ik wist het niet meer.
Ik was drie maanden out
en klom in mezelf
om op mijn takken te rusten
te vluchten
Ja, ik wilde een
Loer draaien.
Stilletjes.

Maar ik heb het overleefd.



Ik ben niet meer van stand
Al staat me dat misschien
Sinds diens dagen.

Is mijn tong gal
De jouwe veeleer rad,
Vermaakt mijn sardonische grijns
Tot zonneschijns.

En met je drugtrip
kan je blijven gaan.

Maar ik blijf lekker neerslaan.



Een dans om te vergeten
Een dans om te herinneren
En ongebonden had ik meegedanst
Stijlvol.

En je lach, liep, zat
En ik beschonken dwaas.
Misschien, ongedacht,
Speelt de gedachte door.

Maar de grap die ik wou maken
Laat me weer...

Wacht, er is een woord voor, werkelijk waar

O ja, sprakeloos.



Het begin is lang zoek
En toch gisteren
Een symbiose, een verontschuldiging
Een eind en een eindeloosheid
En het houdt niet meer
Want ik wel, zonder thee.

Triviaal onuitwisbaar,
Levensadem stof tot discussie
En het zachtaardigst breekijzer
Bekomt het beste resultaat.

Maar de sleur zal bedrogen uit komen.

1 opmerking:

Soet zei

je bent écht goed