donderdag 12 juni 2008

O Muze, lief’lijke Muze, sta mij toch toe te zingen van uw schoonheid. Uw glanzende, ravenzwarte haren golven van uw zacht geronde schouders naar beneden, om ergens halverwege uw sierlijke rug speels, wispelturig te wapperen. Gulzig absorberen ze het zonlicht om haar glans duizendvoudig schoner aan de wereld terug te geven, lijkt het wel.
(’t Moet mijn verbeelding zijn)
U zijt schoon, mijn liefste, alles aan u is prachtig. Uw stem te horen is mij de zoetste zeem, ze troost en sterkt me. Ik verblijd mij in uw lach die klatert als kinderlijke bergstroompjes die nog in toekomsten als machtige rivieren geloven.
(I still remember the sun)
En zal ik spreken van uw huid? Uw parelwitte, ivoorgladde huid, zacht als zijde en satijn. Och mocht ik toch gehele dagen slechts uw huid aanhalen, strelen, minnekozen, zachtjes liefhebben, ik ware de gelukkigste aller mensen.
(Dein weiβes Fleisch erleuchtet mich)
Mijn voorzichtige handen verkennen met alle omzichtigheid het oppervlak van uw warme lichaam. Uw huid trilt zachtjes onder mijn aanraking en gaat dan aarzelend open als mijn blikkerend staal met alle geweld van het stilste briesje over u heen blaast. Schuchter welt uw karmozijnrode bloed op uit de wonde. Kleine druppeltjes ontsnappen reeds over de rand van uw elleboog.
(Come on take a ride with me)
Mijn handen in jouw handen en ik knijp steeds harder. Je geeft geen krimp, je begrijpt het niet. Als luciferhoutjes knappen je vingers onder de wrede druk van mijn kolenschoppen.
Verder gaan ze, mijn beulswerktuigen, tot ze de ivoren toren van je zwanenhals bereiken. Een korte ruk beloont me met het prachtige gekraak van je wervels. Je diepzeeblauwe ogen rollen in hun kassen omhoog, maar nog wordt je lijf niet slap. Je sterft niet zo gauw, jij niet.
Ik grijp een steen.
(The wind light as a thief)
Sla, sla, sla toe.
Komkommer en kwel.
Neer daalt mijn hand

En op

Neer
Spat het

Spuit het

Spilt het
Kraak, kraak
Octopus
Spitters
Spetters

Spatters


Bloed

Ik open mijn mond en hap op je toe, weerloze bloedengel. Een stervend hart smelt op mijn gruwelijke tong.

Rot al
Rot
Stank

Stank

Bedankt stank
Stijg op
Omgeef
Dring in mijn neus
Geur van verrotting
(Did we play to become only pawns in the game?)

Ik sta boven haar karkas
Lach mijn holle, maniakale lach

Hoor je me, wereld?
Hoor je mijn lege lach?

De kunst is dood, wereld
De laatste rit, wereld
Dan word je gereden, wereld
Dan word je gereden, wereld

En ik, kunstenaar van de moord
Wat ben ik nu?

Geen opmerkingen: