donderdag 3 maart 2011

R 008, Stadscampus Universiteit Antwerpen

Het leek me het makkelijkst onze briefwisseling zo aan te vatten. Jij hebt op dit moment nog geen flauw idee dat we elkaar überhaupt gaan schrijven, maar ik reken er wel gewoon op. Ik zie niet in waarom je zou weigeren.

Zo, daarmee bedoel ik: terwijl ik je zie. Ik zit twee rijen hoger dan jou en bemerk je rusteloosheid. Je gaat onderuit hangen en weer recht zitten, je speurt het lokaal af naar alles en niets - misschien vooral naar iemand die terug kijkt. Dan kan je diens blik vangen en telkens het geheim spelletje staren winnen. Daarna maak je je vast ongerust dat je hen een beetje bang maakt, die andere staarders, of dat ze je op zijn minst een vreemde vogel gaan vinden. Dan kijk je weer even naar de docent en dan naar buiten. Uiteindelijk gaat je blik altijd weer naar buiten, bijna alsof je het hier niet leuk vindt. Een indruk die je daarnet nog versterkte, toen je een sudoku zat te maken. Die is ondertussen al lang en breed af. Nochtans weet ik dat je hier met plezier zit. Met dubbel plezier, zelfs, en af en toe een beetje wroeging.
Eigenlijk ben ik wel een tikje beledigd. Je hebt voor nagenoeg iedereen veel aandacht - en voor sommigen nog net iets meer - behalve voor mij. Mijn blik heb je nog geen seconde gevangen om een partijtje staren aan te gaan. Missen we elkaar telkens nipt? Ik heb nagenoeg voortdurend naar jou gekeken. Of toch zeker wel drie kwart van de tijd. Ik dacht toch wel dat ik genoeg voor je betekende om minstens één keer een spelletje staren te worden vergund.

E.

Geen opmerkingen: