Niet dan in uw aarde
Haar handen beven in haar schoot,
ze maakt zich klein in haar stoel. Een lichte trilling in haar stem verraadt de
pijn. Ze twijfelt, twijfelt aan zichzelf en wat ze gedaan, hoe ze geleefd
heeft. Er ligt smeking in haar ogen, een gebed om hulp, om bevestiging, iets
van een houvast, een belofte dat alles weer lief zal worden. Ze verlangt alles
wat ik haar niet kan verlenen; ik weet wat is en komt. Zij hoort mij niet te vragen of ze de bom zullen gooien!
Ik wil haar in mijn armen nemen en
sorry zeggen voor alle keren dat ik haar overreed in mijn mooie auto. Ik wil de
zorgen uit haar grond graven en jasmijn planten. Ik wil alle littekens die ik
haar heb gegeven wegnemen, maar de wonden zijn weer open: een ander mes, maar
toch hetzelfde, draait erin rond. Ik wil tenminste het zout eruit wassen, maar
heb slechts mijn hete tranen voor handen: lood om oud ijzer.
Eens dacht ik dat de kans je te doen lachen
Koppig maakt hij iedere fout. Hij
strandt op iedere zelfde zandbank, loopt nagenoeg identieke averij op. Hij is
even onvoorbereid op de onvermijdelijke stormen, laat zich even vaak in sluimer
betrappen. Hij houdt net zo vast de hand aan het roer.
Hij dobbert verder weg. Of zijn
het mijn zeilen, gehesen in een strakke bries die hij ongunstig acht, die het
water dieper maken? Vanaf onze commandobruggen schreeuwen we elkaar
waarschuwingen toe, machteloos om elkanders oostindicismen. Ik geloof graag dat
ik hem in mijn reddingssloep tegemoet vaar, mijn verwelkomende hand naar hem
uitgestrekt. Maar zijn het niet de kanonnen van mijn armada die hem te gronde
richten? Is het niet mijn ongeduld dat hem doet verankeren achter verraderlijk
veilige riffen?
Mijn imperium van vuil
In het zwart gehuld schokschoudert
hij in de hof, leegt beker na beker. De droesem beroert zijn gal, alsem
doordringt de atmosfeer. Een mijnenveld omringt hem, prikkeldraden, brandende
autobanden en grommende bloedhonden. Zijn tuin is een spiegel waar hij zichzelf
steeds weer in tegenkomt en niet doorheen kan stappen. Een post-apocalyptisch
Gethsemane dat me akelig bekend is, maar waartoe ik slechts zuchten van toegang
krijg, zuchten die ik moeilijk weet vast te houden, die ik te hard uitblaas,
die ik op de verkeerde toon fluit, die ik verklooi. Waarom geloven we allemaal
dat we de enige zijn?
Рублёв
Kreeg ik jullie maar rond de
tafel. Kon ik je maar uitnodigen, wilde je maar komen, slaagde je er maar in te
komen. Kreeg ik de tafel maar gemaakt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten