vrijdag 19 januari 2024

Een paar dingen die ik hou

Op het beddengoed spreidt zich het herfstbloed. Een middelland zonder brug. We hebben in onszelf de vlucht genomen. Droogte is tussen ons ingedaald. Ons bed meet een meter veertig. De meter laat ik jou, ik trek me terug op de veertig. Ik krul me weg in mijn cocon. Ik verdwijn in mezelf tot er geen zelf meer is om in te verdwijnen. Tot ik geen centimeter meer besla.

Eens heb je mijn muren geslecht.
Eens heb ik jouw loopgraven gedempt.
Eens hebben we samen een baken ontstoken.

Toen bouwde jij fundamenten en ontwikkelde ik vleugels. Ik verstopte jouw stenen, jij plukte mijn veren. Met jouw stenen bouwde ik me een cel, een cel van woordeloze wonden. Ik metste zorgvuldig de kieren dicht, geen buiten dat binnen mocht komen. In jouw naam, in jouw angstwekkende naam diende ik mezelf de klappen toe. In mijn duistere hok maakte ik je groter, adembenemend, verpletterend. Je was geen zorgvuldige archeoloog van mijn angsten meer, je was een reus met een knots, een kraan met een sloopkogel. Ik liet je beeld me imponeren en kreeg de klappen waarom ik kloeg.

Nu ben ik een gewond dier. Ik bijt, ik krab, ik stamp, weerloos en woordeloos. Weerwerk en woorden ontbreken ook jou. Ik dump je in de afgrond. Temmers, verdedigers en witte ridders komen me slaan, aan me sleuren, op me trappen. Ze sussen zichzelf dat ze het juiste doen. Ze wijzen naar het zinloos smorende baken. Ze schudden hun hoofden en verwijzen me naar geween en tandengeknars.

Jij had mijn bolwerk betreden. Ik doe alsof het opnieuw kan. Het kan helemaal niet, er is geen plaats hier, jouw beeld is hier nog om de straf aan mij te voltrekken. Ik bouw een verboden vleugel aan mijn fort, hou maar een gastenkamer voor mezelf over. De schaduw van jouw beeld valt eroverheen, het is een angstig kamertje, een benepen hol waarin ik me steeds bespied waan. Ik doe alsof dit voorhofje mijn heilige der heiligen is om te betreden. Ik stel teleur, verjaag mijn gasten, vervul mijn vloek. Mijn bed meet een meter veertig. Ik lig eender waar. Ik ben eensgezind.

Er is geen baken meer. Maar voor verdwaalde, verdwaasde zielen die bereid zijn goed te kijken, ontsteken we beurtelings een lantaarn.

Geen opmerkingen: