donderdag 8 februari 2024

Fantoompijn

Met schril gekras geeft de imposante metalen poort mee. Ennai zet een stap terug, Méféin blijft zijn gewicht tegen de spijlen drukken. "Het is ver genoeg zo, we geraken er wel tussen." Méféin werpt een weifelende blik op de nauwe doorgang die is ontstaan, maar Ennai wurmt er zich al tussen. "Ja", begint Méféin terwijl hij omkijkt, "je hebt je rugzak hier laten liggen." Ennai sust hem: "Dat weet ik toch, geef de rugzakken aan, dan wrikken we die erdoor. Hoofdschuddend geeft Méféin gehoor aan het idee. Zijn eigen tas gaat er met wat stompen en trekken nog wel makkelijk door, maar die van Ennai levert wat meer problemen op. Gescheur doet ervan kond dat de kabas niet ongeschonden de andere kant bereikt. Méféin zelf schuifelt er wel zonder verdere problemen door. "Laten we hopen dat de voordeur minder vervelend is." Ennai haalt zijn schouders op: "En anders klimmen we door een raam."

Het statige landhuis is al zo lang als ze weten onbewoond. Op hun eerdere meerdaagse fietstochten over het eiland zijn ze hier al vaker gepasseerd. Het is hier altijd compleet verlaten. De meest nabije bewoning op het eiland is hier zeker vijfenzestig kilometer vandaan. Het slaperige havendorpje waar Ennai en Méféin altijd verblijf houden bijna zeshonderd. Een paar kilometer verder, aan de kust, zijn er nog wel wat gammele restanten van wat ooit een vissersgemeenschap moet zijn geweest, maar de elementen hebben daar vrij spel om ook die laatste sporen de komende jaren compleet te eroderen. Het landhuis ligt daarentegen goed beschut. De tuin is onmiskenbaar verwilderd en allerhande klimplanten hebben zich de muur, een deel van het dak en een aantal vensters toegeëigend, maar op eerste zicht valt er weinig echte schade te ontwaren.

De voordeur oogt ontmoedigend massief. "Damn, wat een gotisch portiek, hebben de eigenaars ergens een kathedraal bestolen hiervoor?" Op Méféins opmerking verlegt Ennai zijn aandacht van de deur zelf naar de verfraaiingen errond. Die hebben inderdaad veel weg van waterspuwers, het zijn dat soort kobold- en saterachtige wezentjes die over elkaar heen kruipen om de bovenkant van de omlijsting te kunnen aanraken. Daar opent een driekoppige zwaan haar vleugels. Neemt ze de duiveltjes onder haar hoede of staat ze op punt hen allemaal weg te vagen? Gelijktijdig laten de twee avonturiers hun hand over een kant van het portiek, als bijna perfecte spiegel van elkaar. "Er is niks tussen gegroeid. Zelfs geen mos." Méféin is onwillekeurig beginnen fluisteren. Van weersomstuit volgt Ennai zijn voorbeeld: "Zie hier, er is er eentje die naar beneden kijkt. Als enige." Hij grinnikt, beseft dat ze beiden in de modus van stil ontzag zijn gegaan, waarop hij hardop vervolgt: "Alsof de camera daarin verstopt zit." Zijn stemgeluid breekt de trance. Ze kijken naar de gouden klopper, waar de driekoppige zwaan ook in verwerkt zit. "Dat zal dan wel het familiesymbool geweest zijn, zeker?" Méféin tilt de klopper op en laat hem hard vallen. Het is een luide slag, maar verder gebeurt er niks. Geen opfladderende vogels, geen zwerm vleermuizen die uit een raam vlucht, geen omineus openzwaaien van de deur. Ennai pakt de hendel en geeft er een forse snok aan. Tot hun beider verbazing draait de deur geruisloos open. Na even met zijn ogen te hebben geknipperd, schraapt Méféin zijn keel. "Wel... Hier gaan we."

"Hoe kan dat?" Méféin heeft geen andere respons dan dan verbouwereerd zijn schouders ophalen. Ze staan tegen een toog geleund in een groot salon. Ze hebben net een rondje over het gelijkvloers achter de rug. Het is overal eender: er is op zich geen spoor van leven te bekennen, maar alles ziet er wel piekfijn in orde uit. De meubels zijn volkomen onaangetast, geen sprietje groen heeft weten binnen te dringen, er ligt zelfs geen stof. "Er staat alleen geen drank achter de bar", constateert Ennai teleurgesteld. "Ik weet ook niet of alcohol nog het optimale plan zou zijn op deze lichtelijk vreemde plek." Méféin kijkt naar de imposant glimmende luster. "Zou die...?" Zonder zijn vraag af te maken struint hij naar de lichtknop waar zijn oog zojuist op gevallen is. Het is een model waar je aan moet draaien. Hij klikt hem in zijn aan. "Er is nog elektriciteit ook!" Achter de bar is Ennais blik op een kraan gevallen. "En stromend water", bevestigt hij hun beider verbaasde vermoeden. "Komen hier dan toch mensen? Gelijk... gisteren nog ofzo?" Méféin schudt bedachtzaam zijn hoofd. "Die poort, dat kan toch niet. En buiten is het wel overwoekerd." Ennai kraakt zijn vingers. "Zullen we dan maar boven rondkijken? Speuren naar de spoken die hiervoor verantwoordelijk zijn?"

De imposante trap in de hal hadden ze eerst links laten liggen. Nu staren ze naar boven terwijl ze aarzelend, trede voor trede naar boven schuifelen. Halverwege splitst de trap zich via een allee naar twee kanten, die boven wel gewoon op dezelfde gang uitgeven. Daar verrijst voor hen een indrukwekkende glaspartij. Het is mat glas, dus de ruimte erachter blijft desondanks aan het oog onttrokken. Ennai opent de deur in de glazen wand. Een immense eetkamer beslaat de voorkant van het huis op het verdiep. Een grote tafel staat dwars in de ruimte. Méféin humt. "Weet je waar dit op lijkt?" vraagt hij, "ook met die drie bogen erachter", refererend aan de ramen die op een groot balkon uitgeven. Ennai knikt bedachtzaam. "De bewoners zullen Da Vinci fans zijn geweest. Of avondmaalliefhebbers." Méféin wijst naar een van de muren. "Amai nog niet. Daar hangt een reproductie." Ze bekijken het schilderij van naderbij. Het klopt niet. Het ziet er best een getrouwe kopie uit, maar er ontbreken personen. Jezus, om te beginnen. Maar ook de groep links van hem - Petrus, Johannes en Judas - is nergens te bekennen. Niet omdat er beschadigingen op het werk zijn of omdat ze weggekrast zijn, het schilderij is volkomen gaaf. De figuren zijn gewoon niet geschilderd.

De rest van de bovenetage herhaalt het beeld van het gelijkvloers: in enkele ruime slaapkamers zijn de bedden netjes opgemaakt, een fraaie badkamer glimt en ruikt fris alsof ze pas gekuist is en een zitruimte heeft enkele welgevulde boekenkasten met boeken waar geen greintje verval aan te bespeuren is. De twee ontdekkingsreizigers laten verstomd hun vingers over de ruggen van de boeken glijden. Ennai wijst Méféin op een tafeltje. Het heeft een glazen blad, oogt een beetje als een display uit een museum. Twee boeken met rijkelijk bewerkte leren hoezen liggen onder het glas. Het glazen blad ligt er niet los op. Ennai speurt het tafeltje af naar een teken van een hendel of een slot, iets waardoor het meubel open zou kunnen worden gemaakt. Na wat zoekwerk landt zijn hand op een sleutelgat, maar een sleutel valt er nergens te zien. "Ga even opzij." Méféin heeft een tournevis tevoorschijn gehaald. Hij kotert even driftig in het slot. Het kost hem langer dan hij had gedacht, maar uiteindelijk geeft de sluiting mee. De voorkant van het tafeltje valt open en ze kunnen de twee boeken grijpen. Het blijken twee manuscripten te zijn, vermoedelijk door één persoon geschreven, want het hanige handschrift stemt overeen. De inhoud blijkt wel nogal verschillend: Méféin heeft een boek in handen vol cerebrale poëtische praat, lamentaties over gemis en eenzaamheid en heftige uitspattingen van autodestructieve haat. De teksten die Ennai in handen heeft verhalen over groepjes mensen die fantastische werelden ontdekken, die in steden en natuuromgevingen even goed in staat zijn om paradijzen te ontwaren en die tevens in aardig uitgesponnen en expliciete beschrijvingen ook elkaar beklimmen, de diepten in duiken om de hoge toppen te bereiken. Ontegensprekelijk zijn al de teksten uit dezelfde pen gevloeid, hier en daar komen er thema's duidelijk terug in beide boeken, raken ze aan elkaars onderwerpen en zelfs elkaars stijl en emotionele inslag, maar het gros van de tijd voelen de boeken erg bipolair, product van een verscheurde geest, misschien twee geesten die één hand stuurden. Om en om lezen ze elkaar stukken voor, al opteert Ennai er geregeld voor om enkele paragrafen, bladzijden soms, te parafraseren met: "Hier gaan weer wat mensen wild met elkaar tekeer tot er woeste oerkreten volgen. Maar daarna hebben we deze mooie beschouwing, wacht..."

Ze hebben zo gebiologeerd zitten lezen dat ze nauwelijks hebben gemerkt dat de schemering hen bekropen heeft. Méféin kijkt op. "Ik ga nog eens goed rondkijken beneden. En ik zal wat te eten maken dan. Als dan toch alles blijkt te werken, kunnen we er maar gebruik van maken." Ennai knikt. "Ik denk dat ik zo even de douche in spring. De dag is wat aan mijn lijf gaan kleven." Méféin legt zijn boek neer en verlaat de kamer. Ennai bladert nog wat verder, ook door het andere boek. Wanneer hij klaar is, maakt hij er een zaak van de boeken netjes terug in het tafeltje te leggen. Dat voelt correct, op de een of andere manier. Bij het verlaten van de kamer knipt hij ook het licht uit. Zijn rugzak heeft hij in een van de slaapkamers achtergelaten. Hij vist er een handdoek en wat verse kleren uit en slentert naar de badkamer. Er lijkt vaag muziek te spelen in de verte, zou Méféin daadwerkelijk nog meer ontdekkingen hebben gedaan. Na uit zijn kleren te zijn gestapt, bekijkt Ennai zichzelf even in de spiegel. Hij frunnikt wat aan zijn neus, probeert er wat prut uit te nijpen. Zijn ooghoeken vangen beweging in de spiegel, een paar benen, hij zou durven zweren dat hij iemand achter zich zag passeren. "Méféin?" Een blik over de schouder toont hem echter dezelfde lege badkamer als zonet. Het moet een illusie van het licht zijn geweest, iets van vermoeidheid dat hem parten speelt. Hij schudt zijn hoofd, posteert zich onder de douchekop en draait de kraan open. Het warme water is een ware weldaad voor zijn plakkerige huid en afgematte spieren. De straal streelt zijn lijf, masseert de kramp uit zijn ledematen, omhelst hem en aait zijn borst en buik, fluistert zoete liefde in zijn oren. Onnadenkend legt hij zijn handen op de hare en rust behaaglijk in haar omarming.

Er brandt licht in het salon. Hebben ze dat niet uitgedraaid toen ze naar boven gingen? Méféin betreedt de ruimte opnieuw. Er weerklinkt muziek, hij ziet de bron ervan niet, ze lijkt gewoon rondom te klinken. Er staat een vrouw achter de bar. Méféin staart haar aan, niet eens omdat hij zich afvraagt waar ze vandaan is gekomen, maar omdat ze hem vaag bekend voorkomt, als iemand die hij lang geleden heeft ontmoet, misschien eens een keer een nacht lang een vertrouwelijk gesprek gehad zonder elkaar ooit terug te zien, misschien was het gewoon allemaal in een droom. Haar stem rukt hem uit zijn gemijmer: "Wil je wat te drinken of ga je daar je beste zoutpilaarimpressie blijven doen?" Aarzelend nadert hij de toog, stamelt: "D..drinken? Is er dan te, is er drinken?" Ze schampert: "Natuurlijk is er te d-drinken, wat denk je dat die flessen hier achter me zijn, kerstverlichting?" Waar een paar uur geleden lege schappen waren, staan nu allemaal flessen sterke drank te blinken. Na nog enkele tellen van verstomming hervindt Méféin zijn stem. "Raad me maar iets sterks aan." De vrouw knikt goedkeurend: "Ik heb hier een mooie aquavit. Silver Circle. Dat gaat je bloed wel rondpompen." Ze zet Méféin een shotglas voor. In één teug slaat hij het achterover en ze vult meteen bij. Hij kijkt haar aan. "Ik wil niet curieuzeneuzerig doen, maar wie bent u?" Ze grinnikt: "U... Wat netjes van je, Méféin. Noem mij maar Cybele." Haar naam registreert nauwelijks bij Méféin, maar voor hij zijn mond kan openen voor een volgende vraag, roept Cybele over haar schouder: "Cyrene! Breng wat te knabbelen." Een van de deuren zwaait open en een ontegensprekelijke zus van Cybele - een tweelingzus zelfs misschien - schrijdt binnen met een plateau vol hapjes. Het zijn allemaal van die typische amuse-bouches, vijf groepjes van zes. Méféin voelt plots het rommelende gat in zijn maag en valt aan. De vragen komen zo wel.
Cybele en Cyrene zijn tijdens Méféins maaltijd, die na het voorgerecht dat voor vijf personen had kunnen dienen ook nog eens een uitstekende coq au vin rijk was, rustig in een van de zetels gaan zitten keuvelen. Net wanneer Méféin hen wil vervoegen om een aantal van zijn vragen beantwoord te krijgen, doet geruis hem de andere kant op kijken. Nog een derde gelijkvormige vrouw is bij hem komen staan. "Sigaar?" Ze biedt hem een open doos aan. Hij kijkt naar het label. Tampa Fad, dat heeft hij werkelijk nog nooit gezien, maar hij is er de man niet naar om een sigaar af te slaan. Dan loopt ze met hem mee naar haar twee vermoedelijke zussen. Hij trekt van de sigaar en wil van wal steken met vragen, maar de derde vrouw is hem voor: "Luister goed naar me, Méféin. Je mag me Cymone noemen. Jij bent de erfgenaam van dit huis. Voor jou ontvouwt het zich. Maar die kerel die bij je is, die is niet te vertrouwen." Méféin protesteert: "Ennai is al mijn beste vriend voor zo lang ik me kan heugen." Drievoudig hoongelach is zijn deel. "Mooie vriend is dat. Hij heeft je grote liefde van onder je neus weggepikt." "Gepikt? Zij heeft hem uitgevraagd, hoor." "Zonder dat hij ooit zijn flirtaties en verleidingsmanoeuvres op haar heeft losgelaten, zeker?" "Ja... Dat weet ik niet, ik controleer hem niet, wat weten jullie eigenlijk?" Abrupt staan de drie vrouwen op. "Kom maar mee." Ze dringen hem voor zich uit, naar de hal, de trap op. Boven weerklinkt andere muziek, ze zwelt aan, een pompende housebeat. Is dat Lil Louis' French Kiss? Méféin stapt de eetkamer in, schuifelt richting de slaapkamer, de muziek gaat het vertragende deel in. Zijn hand rust op de klink. Hij hoort een stem. Hij hoort haar stem, het is zonder enige twijfel haar stem, hij zou haar stem uit duizenden herkennen. Hij hoort teveel van haar stem, zijn hand valt krachteloos van de klink, hij kan zichzelf er niet toe brengen de deur te openen. Hij deinst terug, terug naar de trappenhal, waar de drieling hem opwacht. Smekend kijkt hij hen aan. "Wat nu?" Cymone reikt hem een sleutel aan. "Sluit hem op. Wij regelen de rest wel." Trillend stopt Méféin de sleutel in het slot. Hij draait, hoort de klik. De glazen wand verandert van kleur, wordt volkomen opaak. Met de sleutel in zijn hand vlucht Méféin terug naar de bar. Hij zal de fles aquavit per abuis omstoten, maar voor die tijd heeft er al aardig wat van het drankje de weg naar zijn systeem gevonden.

Verdwaasd wordt Ennai wakker. Hij heeft niet meer helder voor ogen hoe hij van de douche naar het bed is gegaan. Blijkbaar heeft hij nagelaten om zich aan te kleden. Zat er iets in de dampen dat hem gedrogeerd had? Hij kijkt rond. Méféin is nergens te bekennen. Zijn maag gromt. Hij staat op. Zijn rugzak is verdwenen, net als zijn kleren. Aan de deur hangt een lichte kamerjas, van satijn of zo. Hij slaat het kledingstuk om en stapt de eetruimte in. Daar wachten hem twee verrassingen: de glazen wand heeft plaats geruimd voor iets dat eruitziet als onyx. En bijna centraal aan tafel zit zij. Ze kijkt hem aan. "Kom." Volkomen van slag gehoorzaamt hij. Ze schuift de stoel naast haar wat opzij. In de rugleuning herkent hij de driekoppige zwaan weer. Hij neemt plaats. Ze schuift hem het boek van deze middag toe. "Lees voor aan mij." Hij slikt. "Dit? Ben je zeker dat je niet...?" Ze onderbreekt hem: "Lees voor. Ik wil je stem horen." Hij schikt zich. Ze nestelt zich tegen zijn borst. De woorden en haar lijf wekken warmte in hem op.
De zwaan legt haar vleugels over zijn schouders, omhelst, omknelt hem. De drie koppen torenen boven hem uit. Hij leest onverstoorbaar verder, enkel zij is er nog voor hem. De zwanenbekken boren zich rondom rond in zijn schedel. Ze zullen zijn brein verscheuren.

Bonzende hoofdpijn wekt Méféin uit zijn roes. Zijn handen zijn kleverig. Hij piert door zijn halfopen ogen. Zijn handen zijn rood. Moeizaam spert hij zijn ogen helemaal open. Hij zit tot aan zijn ellebogen onder het bloed. Wat is er gebeurd? Er ligt een sleutel op tafel, hij herkent de sleutel, die heeft hij gisteren gebruikt. Hij strompelt de trap op en opent de deur. De muur blijft ondoorzichtig, maar de deur gaat wel open. De kamer is leeg, slechts een lamp brandt. Die bij het schilderij. Wankelend begeeft hij zich erheen. Het werk is twee figuren rijker geworden. Met een schok herkent Méféin op de middelste plek Ennai. Hij is het overduidelijk. Hij heeft niet de pose van Jezus in Da Vinci's schilderij, houdt in de plaats daarvan zijn armen geslagen om de geliefde, die aan zijn borst rust. Méféin stommelt achteruit, botst tegen iemand aan. Hij draait zich om, staart Cymone in het gezicht. "We hebben het geregeld." Méféin schudt ontzet zijn hoofd. Cymone knikt. "Ik weet het, ik weet het. Ik zal je nog eens helpen." Ze leidt hem naar de tafel. "Coq au venin. We zullen het samen eten."

Op het schilderij staat Cymone leunend op de stoel naast de geliefde, wie ze giftige blikken toewerpt. Méféin is half opgericht uit die stoel, zijn rug naar Ennai, klaar om te vertrekken.

Geen opmerkingen: