Je bent hem niet.
De flonkering in jouw ogen flipperkast niet onbelemmerd naar mijn maagstreek wanneer je de deur voor me opent. Je handen sluiten niet als puzzelstukken aan mijn heupen wanneer je me nader trekt. Je lippen herschikken mijn lichaamstemperatuur niet van zool tot kruin wanneer je me kust. Je bent, eenvoudig, hem niet.
Je bent mooi en attent, je bent veilig en adequaat. Ik kom thuis bij je en weet me welkom. Je brengt me rust, je kalmeert de chaos, stilt het gedruis van mijn gedachten.
Ik kan niet anders dan voorvoelen dat je trouw bij me blijft, dat je me bijstaat om mijn toekomstverwachtingen uit te voeren. Je neemt me mee op mooie verloven en even graag laat je je op sleeptouw nemen. Ik mag voor je zorgen zonder dat ik om je hoef te vrezen. Ik kan me verzorgen laten zonder de angst je te vervelen.
Je ligt naast me. Ik hoef me niet af te vragen of je aan me denkt om drie uur 's nachts. Ik hoef niet te bevroeden dat ook deze nacht alleen eindigt.
Maar hem ben je niet. Je bent geen ongeleid projectiel dat vuurwerk in me uiteenspat. Je verdwijnt geen dagen naeen om onaangekondigd met bloemen op de dorpel te staan. Je laat me niet achter in je eigen woonst om aan het werk en op café te gaan, zonder dat ik ooit weet om hoe laat je lijf zich plots weer tegen het mijne zal passen.
Alles is perfect in orde met jou. Maar nooit klikt het hele universum op zijn plaats.
Jij voltrekt het onwaarschijnlijke werk mij stabiel te maken, aldra definitief de jouwe - zo definitief dat kan, voor zover dat definitief kan. Aldra maak je me zo gelukkig als ik zijn kan, als ik nog zijn kan. Je zal me vervullen en ik zal tevreden zijn.
Goed zes jaar zijn verstreken sinds ik hem laatst zag, bijna acht sedert laatst zijn lippen de mijne beroerden. Of de mijne de zijne. Niets verandert, hij blijft net zo weg als voorheen. Toch is de leegte leger nu ik het hoorde, is het voor jou nog net onmogelijker je te vormen in het gat dat hij in me heeft geslagen. De kosmos sluit niet langer.
Heeft hij het gewild, het zelf uitgevreten? Is hij eindelijk van de spoorwegbrug in de Waal gestapt?
Misschien heeft de tijd hem gewoon ingehaald, zat zijn wens er voor niks tussen. Misschien was het een ziekte of een stom ongeval.
Of misschien heb ik hem een keer te weinig gebeden dat het me niet uitmaakte dat hij vluchtte, als hij maar weer thuis kwam, als hij toch gewoon thuis kwam.
Kom terug naar huis.
Laat me toch thuis komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten