En God schiep de nacht om dingen te zeggen die overdag niet op hun plaats zijn. Hij zag dat het effectief was. Misschien leverde het tevens een risico of twee op. Hij haalde zijn schouders op. Het was vier uur ’s morgens en het leek een puik plan. Nader nadenken was aan het daglicht toegewezen. Het was al avond geweest en zo zoetjesaan was het ook ver ochtend geweest, dus het bed lonkte enigszins. Het universum trok het nu wel even alleen.
Bijgevolg was de hemel waartegen ze het uitschreeuwde leeg.
Waar was ze wakker van geworden? Klaarwakker, van niks naar honderd. Het is pikdonker, ze ziet geen hand voor ogen. Was er gestommel? Ze zwiept haar hand naar de plek naast haar. Het bed is koud, er is niet in gelegen aan die zijde. Hoe laat komt hij nu weer thuis? Ze tast de andere kant uit, daar moet haar gsm ergens zijn. Haar arm glijdt er onhandig langs en met een droge klap landt de telefoon ergens in de diepte.
Drup.
Het inktzwart grijst, wazig contourt de slaapkamer. Het is stil, ongewoon stil, de geluiden van de stad zouden...
Drup. Drup. Drup.
Ze spitst haar oren. Verandert het gedrup van klank? Eerst was er de doffere slag van druppels op een oppervlak, maar zo onderhand weerklinkt telkens de kleine nagalm die met het breken van een vloeistofoppervlak gepaard gaat. Heeft het geregend? Is de waterleiding van de nalatige buren weerom gebarsten na een verstopping? Wordt het weer enkeldiep waden in een ijzige kelder?
Moeizaam hijst ze zich overeind. Haar blote voeten vinden geen pantoffels naast het bed. Wel een telefoon, dat is toch al iets.
De schakelaar klikt zonder resultaat. Misschien had het afspringen van de zekering haar gewekt. Misschien, misschien staat hij al aan de deur en werkt de bel niet en is hij zijn gsm kwijt of is de batterij plat en kan hij haar helemaal niet bereiken, staat hij al uren te kleumen en zich af te vragen waaraan hij het verdiend heeft om buitengesloten te zijn. Of hij zit warm op café, steekt nog een sigaret op, schenkt zich nog wat wijn en leutert over Moessorgski tegen een stel zwart belippenstifte twintigers die hem doen geloven dat hij interessant is, louter om zichzelf te bevestigen in hun pantomime van rebellie tegen de kapitalistische bourgeoisie.
De vloer! is! koud! Het zoeklicht van de telefoon speurt de bodem af, maar haar sloefen blijven spoorloos. Omdat deze nacht niet meer beter kan worden, flikkert het licht een paar keer vervaarlijk. Ze schakelt de lamp uit en weer aan, en weer aan, en weer, niet weer aan dus. Ze behelpt zich dan maar met het licht van het scherm. Het gedrup echoot nog steeds omhoog in het trapgat.
Ze legt haar hand op de muur terwijl ze de treden afdaalt. Geen ongewone kilte of vocht te bemerken. Daar komt het niet van. Een verdieping lager. Ook in de badkamer weigert het licht dienst. Het gedrup komt niet uit het bad of de lavabo, de klank resoneert onverminderd achter haar. Terug naar de trap. Ze vangt de holle flikkering van haar ogen in het vensterglas aan de achtergevel. Een kleverige warmte onder haar voetzool. Met een schok trekt ze terug, opnieuw glipt de gsm uit haar handen. Ditmaal is de klap vochtig. Zichzelf weet ze ternauwernood overeind te houden aan de trapleuning. Ze glibbert tree na tree lager. Het kleverige vocht loopt uit de planken. Stekende pijn in haar onderbuik, ze klapt dubbel, stommelt half onderuit de laatste treden af. Ook haar schoot en handen landen in de visceuze brij. Bloedt de trap?
Gloeit de kamer? Ze kijkt op. Hij zit stokstijf aan tafel. Hulpeloos strekt ze een hand naar hem uit - help me dan, help me overeind, steun me, draag me! Onmachtig tilt hij zijn armen op, ze smeulen, ze flikkeren, ze zijn likkende vlammen. In zijn holle borstkas walmt een weifelende pit naar zijn rode einde. Oneindig traag tuimelt hij van de stoel. Bloed en gloed zoeken elkaar. Waar ze elkaar vinden schieten donkere bloemen met doornen en tanden op. Het gewas vreet zich door het plafond naar buiten. Met het dak scheurt ook de hemel open. Het druppen weergalmt tot in de uithoeken van het antwoordloze gewelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten