dinsdag 1 oktober 2024

Ceterum

 Het slot klikt maar één keer. Bevreemd kijk ik naar de opendraaiende deur. Ik moet vanmorgen haastig, slordig of een combinatie van beide zijn geweest. Ik probeer me voor de geest te halen hoe ik ben vertrokken, maar ik kan me niets belangwekkends herinneren. Ik spoedde me omdat het scherp werd om de trein nog te halen, maar dat is bezwaarlijk uitzonderlijk. Dat heeft me nog niet eerder een maar half gesloten deur opgeleverd. Schouderophalend stap ik de gang in, gehuld in halfduister zodra ik de deur weer dicht doe en ditmaal zorgvuldig de sleutel twee keer omdraai. Ik haal mijn muziek uit mijn oren en hang op de tast mijn jas aan een kapstok. Vervolgens til ik beurtelings mijn voeten gekruist boven mijn knie om mijn veters los te trekken, waarna ik mijn schoenen los trap. Ik ben nog naar mijn mp3-speler aan het kijken om die uit te schakelen terwijl ik mijn living in draai. Ik word het gewaar in mijn lijf. Of misschien gewoon in mijn ooghoeken. Waar ik voorheen bevreemd was, sta ik nu verbouwereerd, verbluft, verstijfd. Mijn tong omzwachtelt leerachtig mijn stembanden en geen kik verlaat mijn keel.
"De onderbuurvrouw liet me binnen." Je stem breekt de ban en ongeveer drieduizend vragen stromen gelijktijdig mijn mond uit. Magisch weet de tsunami aan klanken zich te vormen tot een coherente zin. "Ze liet je binnen? In de gang, dat snap ik, maar ze heeft geen sleutel van mijn, ik heb haar alleszins nooit een sleutel van mijn deur gegeven." Je legt het puzzelboekje waarin je bezig bent neer. "Ze zei dat de sleutels allemaal hetzelfde zijn." Met een knik geef ik aan dat ik het snap. Dat gebeurt al eens met oude huizen en even zo oude sloten. Maar de fysieke verklaring van hoe je mijn woning hebt weten te betreden is eigenlijk de minst pertinente. Waarom ben je hier plots, verschenen alsof je recht over de dorpel van mijn verleden mijn heden bent binnen gedrongen? Waarom zit je alsof het je thuis van jaren is in een ruimte waar je nooit eerder geweest bent? Wil je iets van mij, wil je iets voor mij, met mij, wat ben je van zinnens? Je hebt zelfs koffie voor jezelf gezet.
"Ik maak tonijnfilet met zoete aardappel en witloof. Klinkt dat goed?" Als vanzelf val ik in de rol het volkomen normaal te vinden dat je er bent, alsof je hier gisteren nog was, alsof er niet welhaast tien jaar gepasseerd zijn. Alsof ik nog immer de onstuimige drang heb om de wereld en haar verwachtingen op de barricaden te weerstaan. Even zo vanzelf betuig jij je instemming met het gerecht en laat je me mijn gang gaan. Als mijn blik op mijn keuken komt te rusten, sta ik voor een nieuwe verwondering. "Heb je afgewassen?" Ik blijf de levensbelangrijke vragen stellen. Aangezien er vanmorgen vuile afwas stond en dat servies nu in het droogrek staat, heb je dat evident gedaan. Onder het schillen van de aardappelen informeer ik hoe lang je er al bent en praten we zowaar even bij over hoe het gaat.

Terwijl ik aan tafel ga zitten, werp ik een snelle blik op mijn telefoon. "Wie is ze?" Niet begrijpend kijk ik je aan. "Wie is wie?" Je werpt je hoofd achterover in een lach. "Wat kijk je meteen bezorgd. Die vrouw met de lichtpaarse trui, donker haar, halfdoorzichtig montuur." Nu ben ik helemaal van mijn melk. "Ik keek niet daarvoor, ik ken zo niemand...", waarop ik even bevroren blijf staan met de scheplepel in mijn hand, "wacht, beschrijf je nu iemand die ik op de trein heb gezien?" Je grijnslacht poeslief: "Echt? Goede gok van mij."
Je bent er echt, het eten verdwijnt van je bord terwijl ik gewoon uit het mijne aan het eten ben. Ben ik compleet schizofreen doorgeflipt en ben ik eigenlijk dubbel zo veel voedsel aan het binnen steken? Voer ik conversatie met mezelf?

Wanneer de tijd om te slapen nadert, vraag ik of je wil dat ik de zetel prepareer om voor je als bed te dienen. Je geeft er de voorkeur aan gewoon het andere bed in mijn kamer te nemen. "Misschien moet er dan wel een wat groter deken in, dit is een kindermodel." Terwijl ik dat fiks, eigen jij jezelf een van mijn slaapshirts toe. Ik kijk naar het kledingstuk in je handen, jij grijnst. "Een pyjama heb ik niet meegenomen."
"Heb je er last van dat ik nog even een leeslamp aan heb?" Je humt ontkennend. Het einde van het hoofdstuk haal ik niet eens, mijn oogleden worden al zwaar. Wanneer ik het licht uitknip, zweeft er me een slaapwel tegemoet, dat ik onduidelijk beantwoord.

Seconden voor mijn wekker me aan de slaap kan ontrukken, word ik zelf al wakker. Het andere bed is leeg. Wordt het tijd om een psychiater te bellen? Het bed is beslapen, het shirt ligt op het kussen. Ik slof naar de andere kamer, waar de geur van koffie me tegemoet komt, maar jij bent er niet. Dankbaar drink ik de koffie, schiet ik mijn kleren aan en vertrek ik naar mijn werk. De deur is los. Wanneer ik mijn sleutels in mijn sacoche stop, zie ik dat mijn reservesleutels weg zijn. Met een kleine glimlach schud ik mijn hoofd.

's Avonds staat de lege koffietas op dezelfde plaats. Na een paar dagen trek ik een keer alle schuiven open om te kijken of ik mijn sleutels daar heb gelegd. Het shirt ligt nog steeds op het kussen. Ik heb eraan geroken, maar mijn neus is sowieso niet 's werelds meest betrouwbare zintuig. Ik merk er alleszins niets aan. Ik heb niet eens gevraagd of je nog hetzelfde telefoonnummer hebt. Ik weet niet hoe ver ik naar beneden zou moeten scrollen om ons gesprek terug te vinden. Wanneer ik het toch heb gedaan, zie ik dat je profielfoto alleen bloemen bevat. Het wordt me niet eens gegund om te kunnen controleren of je er nu uitziet zoals je er bij mij in huis uitzag.

Tamelijk vruchteloos heb ik een Franstalige collega proberen uit te leggen wat er leutig is aan Magic, nadat ze vroeg wat ik in het weekend plan te doen. Ik geloof niet dat ik er een zieltje bij heb gewonnen.  Buiten de kringen van de liefhebbers landt de grap dat het goedkoper is om aan de heroïne te gaan ook niet echt. Deze en andere zeer zinvolle gedachtespinsels vergezellen me terwijl ik tegen de wind in beuk richting de winkel in Kontich.
De avond is zo wisselvallig als het weer. Eerst voel ik me opgelaten omdat ik veel te spectaculair win. Dan voel ik me geïrriteerd omdat een van mijn tegenstanders zichzelf de enige interessante persoon op de wereld waant en kennelijk denkt dat de rotzak uithangen tegen willekeurige mensen aan een speltafel een goede manier is om te protesteren tegen beslissingen die een paar duizend kilometer verder zijn genomen over het spel in kwestie. Gelukkig kan ik afronden in een vriendschappelijke groep waar wat kan worden geginnegapt en het weinig uitmaakt wie wint. Ik niet, overigens. Opnieuw moet ik tegen de wind in beuken. Ze komt eigenlijk zijdelings, daar ligt het natuurlijk aan. Ditmaal gaat ze vergezeld van voorzichtige regen.

Een halve week later is de regen gevoelig minder voorzichtig. Wanneer ik het station verlaat is het nog droog. Ik manoeuvreer mijn fiets uit de rekken. Een kruispunt verder beginnen de eerste druppels, nog een paar pedaalslagen later is de drasj in volle neergang. Op minder dan vijf minuten fietsen ben ik absoluut doorweekt. Natuurlijk zijn de fietsenrekken bij mij thuis volzet, ik draai nog een rondje over de rotonde om mijn vehikel aan de overzijde neer te poten. Nu ik sta lopen de straaltjes water me vanachter over de benen en mijn schoenen in aan de hielen. De laatste droge plekken van mijn lichaam geven zich over, elke huidplooi is gekoloniseerd door het hemelwater.
Moeizaam wring ik me uit mijn jas en schoeisel. Terwijl ik richting de thermostaat loop, stroop ik de plakkerige kleren van mijn lijf. Ik zal zo meteen het spoor moeten opdrogen. "Ik vrees dat ik geen cash bij heb om mijn waardering voor de show te laten blijken." Nu zou ik me natuurlijk schielijk kunnen terugtrekken in een andere kamer, maar het is mijn huis en als je onaangekondigd in mijn zetel zit moet je de aanblik van mijn vampierbleke billen maar kunnen verdragen. Quasi onverstoord hang ik mijn druipende textiel over de chauffages. Ik ril. Slaat de verwarming wel aan? Bevend tuur ik naar de getallen op de thermostaat. Een handdoek daalt op mijn schouders neer. Als je een verdichtsel van mijn aftakelende geest bent, voorzie je me alleszins van een behaaglijke omhelzing. Ik geef me over aan je goede zorgen.
Mijn notitieboekje ligt in de zetel. "Dat was ik aan het lezen." Alsof ik door twintig chats probeer te scrollen schieten de aanzetjes van teksten langs mijn geestesoog. Je drukt een kus op mijn wang. "Wel wat intrigerende fragmenten, maar zeker niet zo sappig als ik hoopte." Ik schraap mijn keel en wriemel een beetje ongemakkelijk met mijn handen. Mijn blik flitst even naar mijn laptop. Ik vraag me af tot hoeveel en welke meer gevormde vertelsels je jezelf al toegang hebt weten te verschaffen. Je gaat onverstoorbaar verder: "Je hebt toch geen geheimen voor me. Ik weet hoe het verder gaat."
Ik niet, overigens.

Geen opmerkingen: