Voor de derde opeenvolgende ochtend word je wakker uit dat soort droom. Zo een waarbij je tijdens het ruminerende ontwaken bekropen wordt door de notie dat je al de betrokkenen excuses verschuldigd bent. Bijzonder genoeg is dat elke respectievelijke ochtend om zeer verschillende redenen, maar dat je toch enige schaamte zou mogen voelen hoe je deze mensen ziet, wat je kennelijk denkt dat ze doen of zouden doen, dat schijnt je welhaast onomstotelijk toe.
Maar laten we wel wezen, het zijn maar dromen, loutere hersenspinsels, figmenten van een onbewuste dat ongebreideld zijn gang mag gaan. Niemand die sub- of object van je nachtelijke hersenactiviteit is, ondervindt daar enig nadeel of zelfs maar enige emotie van.
Over jou zegt het natuurlijk niet veel goeds. Zelfs als het beleefd was om je te excuseren over wat je zoal nocturnaal beschouwt, zou het erkennen van de verwrongen kronkelingen van je droomhistoriën aan de (on)getroffenen je minstens geblokkeerde sociale media en misschien zelfs een rechterlijk contactverbod opleveren. Van een enkeling misschien een verbouwereerde, ongemakkelijke grinnik. Ach, en ook heb je van menigeen eigenlijk geen contactinformatie, dus om überhaupt je zieke geest aan hen te kunnen dissecteren, zou je je al aan wel werkelijk misdadige zaken als stalking moeten bezondigen.
Nochtans heb je je ritme wel te pakken. Een en ander in je leven is bezwaarlijk uitgedraaid zoals je het had kunnen verwachten en voorzien, maar je hebt je staande gehouden. Of je bent toch weer overeind gekrabbeld. De maskers die je zo lang goed gediend hadden, heb je afgeworpen. Ze waren strak geworden, trokken striemen in je aanschijn. Het publiek trachtte wel om je de persona aangekleefd te houden, maar je wurmde je eruit los en hulde je in nieuwe, lichtere modellen. Geen hulsels die je als gegoten zaten, maar toch iets comfortabels. Je promulgeert flikkeringen van compromisloze eigenheid. Je hebt je lot dan wel verworpen, je houdt alleszins het roer van je hiernumaals geheel in eigen hand. Je navigeert je verre van de sirenenzang van de autodestructie.
Dat mag allemaal zo wel wezen, maar nu, nog zonder de kille buitenlucht die de nevel uit je ogen en hersenpan verdrijft en de sloten koffie die het tempo van je bloedsomloop aanzwengelen moet, lig je alleen met jezelf in bed. Rondom je wervelen en worstelen de gruwelen die jij zo aan je borst koestert. Je eigenwaan, je ijdelheid, je wellust en je machtshonger. Al die projecties die je gretig op anderen richt. Je maakt hen tot projectiedoek van jouw binnenleven en je waagt het jezelf een degelijk mens te vinden.
Veertig minuten heb je intussen laten passeren, zo verkondigt het ten vierden male van de wekker. Met een zwaai werp je de dons met zijn behaaglijke boosheden van je af. Je frist je op, hijst je in je gisteravond zorgvuldig uitgekozen en klaargelegde plunje, je slaat een glas water achterover en dan trek je de voordeur open, je springt op de denderende carrousel van alledag. Hier word je gewaardeerd, bewonderd, gelijk geacht. Hier speel je je rollen met verve.
Maar geen paniek. Je brein weet wat je nodig hebt. Terwijl je in de trein naar postrock luistert en in het ijle staart; terwijl je de knop voor espresso indrukt; terwijl je je knokkels kraakt temidden van wat routineuze arbeid: ze zijn daar, je ongenode beelden en gedachten. Ze openbaren je wie je werkelijk bent. Niets zo onrustwekkend als dat je leven zorgeloos zou zijn.
Het ligt helemaal niet aan je droomwereld. Dit wervelt in je. Niet te goed zijn houd je gaande. Je navigeert niet geheel buiten het gehoor. Het is je wervelkolom.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten