Zonder er veel bij na te denken zingt hij haar naam. Zijn voeten schuifelen, zijn knieën wiebelen het ritme. Citroengras versnippert onder het mes. Hij zingt hoe hij haar niets verschuldigd is, welbeschouwd de enige regel die de werkelijkheid weerspiegelt.
Hij heeft veel namen gezongen voor de hare. Namen met gewicht, namen waarom hij tranen heeft gelaten, namen die door zijn buik buitelden, namen die warmte in zijn hals en achter zijn oren wekten. Nog veel meer heeft hij namen gezongen die betekenisloos, gezichtsloos, vrij van emotie waren. Hij heeft namen verbonden aan mensen die zo niet heetten.
Hij heeft haar naam gezongen voor die wat dan ook in hem kon wekken.
Eindelijk hoort hij zichzelf. Het ritme stokt, het mes stopt het snipperwerk. Zijn brein werpt hem terug naar naast haar aan tafel, waar hij zich zomaar laat ontvallen dat haar naam door zijn hoofd heeft gezongen.
Een paar uur later zinkt het in. Wie zegt zoiets in vredesnaam? Waar zijn hoofd net onschuldig liftmuziek genereerde, ontspruit nu de flirtpaniek. Is hij gewoon aan het praten geweest, louter spielerei, schermen met woorden en gezegden? Wat heeft hij nog meer gezegd of gedaan? Kan deze lift misschien blijven versnellen en zich aan toptempo de grond in boren, werkelijk terminaal zijn?
De weken zijn geruisloos verlopen. De aarde bleef draaien, de liften bleven onverstoord stijgen en dalen. De wind rammelde een keer ferm aan de deuren, de regen toverde straten om tot wildwaterbanen. Zijn hoofd kwam tot rust.
Haar naam wijkt voor windmolens. Die bestrijdt hij al eens gaarne. Achter hem kleuren de herfstbladeren zich in de tinten van heur haar.
Nu staat ze zomaar te wachten op haar bestelde koffie wanneer de tingel van de deur zijn eigen intrede verkondigt. Een onverhoedse invasie van zijn sacrale ruimte. Ze is gehuld in een lange lichtgrijze jas. Hij complimenteert haar met het fraaie kledingstuk. Terwijl ze van haar cappuccino nipt en hij op zijn slow wacht, onderhoudt ze hem over haar brilmontuur dat ze in een Berlijnse vintage winkel heeft weten op te scharrelen. Achteraf de glazen laten zetten bij een Belgische optieker bleek dan alsnog duurder uit te draaien, maar een beetje stijl en een goed verhaal zijn natuurlijk onbetaalbaar. Aan een statafeltje keuvelen ze nog wat verder tot het tikken van de klok hen richting kantoor dringt.
De grote draaideur ploegt langzamer dan anders. Het licht is zachter. De ramen ondoorzichtiger. Hij knoopt zijn jas open, de deur stokt, schokt tot stilstand, hij verliest ei zo na het evenwicht. Met een gekke pirouette belandt zijn hand tegen de wand boven haar schouder en zomaar staan ze zowat neus aan neus. Zijn vingers aarzelen langs de omtrek van haar oor, de hare beroeren zijn heup. Zijn andere hand rijst zomaar op met nog zijn cakeje van bij de koffie. Plompverloren neemt ze er een hap uit, brengt de andere helft naar zijn eigen lippen. Ze slikken. Ze doen het moeilijke gezichtsdansje van debutanten, van brildragers bovendien die elkaars lippen zoeken. De deur giert zich in gang.
Hij heeft zijn halte gemist, zomaar in slaap gesukkeld, verdwaasd staat hij een perron te ver, pierend naar een bord, op zoek naar een terugrit. Geen tijd straks om koffie te halen in die zaak waar hij nog nooit is geweest.
Half vervaagd draait de deur nog door zijn gedachten. Sleutels rinkelen in zijn zak, woorden ratelen in zijn hoofd.